|
Wat zie je? |
Wat doe je |
Loopt 't |
De kinderen krijgen te weinig beurten. |
Geef elk kind een hoepel. |
|
De kinderen gebruiken te veel ruimte in de gymzaal. |
Wijs een plek op de vloer aan waar de hoepel gedraaid mag worden. |
|
Er zijn onvoldoende hoepels aanwezig. |
Maak ze van een elektriciteitsbuis. |
Lukt 't |
Het draaien lukt niet. |
Uitleggen hoe de leerling de hoepel vast moet pakken. |
|
|
Probeer het met twee handen. |
|
Het springen lukt niet. |
Spring als de hoepel bijna stil ligt (en geluid maakt). |
|
|
De begeleider geeft het moment van springen aan. |
Leert 't |
Het draaien van de hoepel lukt. |
Probeer sneller te draaien. |
|
|
Draai de andere kant op. |
|
|
Spring eerder in de hoepel. |
|
|
Draai met twee hoepels tegelijk. |
|
|
Probeer te draaien met de handtol, een munt of een jojo. |
Leeft 't |
De uitdaging verdwijnt. |
Probeer te draaien met de handtol, een jojo of een munt. |
|
Organiseer een wedstrijd. |
Welke hoepel draait het langst? |
Later |
Maak het moeilijker. |
Probeer een tol op een dienblad te laten draaien. |
|
|
Probeer te hoelahoepen. |